48

Winter vertrok om 13.06 uur van Landvetter Airport. De lucht was net zo onbegrijpelijk blauw als altijd. Hij had een tussenlanding in München. Het vliegveld was nog steeds nieuw, de wanden waren van glas.

   Het Lufthansa-vliegtuig cirkelde even boven Málaga. De zee onder hem was blauw, winterblauw. De verbrande aarde op de bergen was groen. Dit was het korte voorjaar. Over een tijdje zou de aarde weer rood zijn, maar dat zou door de dalende zon komen. Hij voelde een rust. Een rust voorafgaand aan het beslissende moment. Hij was lang onderweg geweest. Het was geen plotseling vertrek; het was allang voordat hij zich ervan bewust was gepland.

   De huurauto stond voor het vliegveld te wachten. Hij ging de snelweg bij Churriana op en reed in westelijke richting verder. De wolkenkrabbers in Torremolinos waren zwarte silhouetten tegen de lucht. Torens. Kruisvaardertorens, dacht hij. In Fuengirola glom een kerktoren als rood goud. Daar zijn we getrouwd. Links glom de zee. Hij kon Marbella aan de andere kant van de baai van Calahonda zien liggen. De stad leek een schip dat alle lichten naar zee wierp. Hij liet het raampje zakken. De lucht was koel. Het rook naar zout, wier, benzine. En dat onbestemde dat je alleen in het buitenland hebt.

   Hij reed via de Avenida Severo Ochoa het centrum van Marbella binnen en sloeg links af naar de Calle del Fuerte, een tijdelijke wegomleiding. In het centrum van Marbella waren de tijdelijke omleidingen permanent.

   Hij parkeerde in een vak voor het hotel aan de Avenida Antonio Belón. Het oude Hotel Lima. Ooit was het nieuw en mooi geweest, nu was het alleen nog maar mooi.

   Hij checkte in en ging naar kamer 553. Hij opende de deur, stapte naar binnen, liet zijn weekendtas vallen en opende de balkondeur. Hier hadden ze de eerste keer dat Angela in Marbella was gelogeerd. Je kon toen de hele zee zien. Een paar jaar later was er aan de overkant een gebouw verrezen dat het uitzicht verstoorde. Maar ze waren toch teruggekomen naar 553.

   Hij toetste zijn eigen telefoonnummer in terwijl hij het balkon op stapte. De geur van zout was hier nog sterker, samen met de geur van gegrilde vis die in de schemering overal in het oude Marbella opsteeg. Er hing rook in de lucht, verontreinigingen van houtskool en benzine met een laag octaangehalte. Hij snoof het parfum van de zonnekust op. Hij had hier geen sigaren nodig.

   Angela nam op.

   ‘Ik ben in het hotel,’ zei hij. ‘Ik sta net op het balkon.’

   ‘Is het koud?’

   ‘Nee, niet echt.’

   ‘Wat ga je nu doen?’

   ‘Ik moet iets eten.’

   ‘Ga iets eten en kom dan naar huis, Erik.’

   ‘Ik moet het weten. Dat weet je. Daar hebben we het over gehad.’

   ‘Jíj hebt het erover gehad. Er is ook politie in Marbella. Nee, ik wil niet herhalen wat ik heb gezegd.’

   ‘Ik ook niet, Angela. Het duurt een tijdje voordat de informatie van de Spaanse politie er is. Het duurt te lang.’

   ‘Is dat niet altijd het geval?’

   Hij gaf geen antwoord. Er was geen antwoord. Er was geen tijd. Herman Schiöld zou nooit terugkeren naar Zweden. Herman Dahlquist. Erik Lentner misschien ook niet. Erik zou misschien door Herman niet terugkeren. Winter kon misschien nog een laatste keer ingrijpen. Een laatste keer een soort daad stellen.

   ‘Ik vlieg morgen naar huis,’ zei hij. ‘Met Air France om 18.30 uur. We zien elkaar om halftwaalf op Landvetter.’

   ‘Dus morgen is alles voorbij? Dat weet je nu al?’

   Er passeerde een auto door de Belón. Hij hoorde stemmen links van hem, bij de Avenida Miguel Caño. Lima was een strijkijzer. Hij stond bijna in de punt.

   ‘Misschien vanavond al,’ zei hij. ‘Misschien is het vanavond voorbij.’

   ‘Je weet niet waar ze zijn.’

   Hij antwoordde niet.

   ‘Ik had Bertil net aan de lijn,’ zei Angela. ‘Hij heeft met Gerda Hoffner kunnen praten.’

   ‘Daar ben ik blij om.’

   ‘Er was niet veel tijd meer. Zij had niet veel tijd meer.’

   Hij wist het. Hij was er geweest.

   ‘Ze weet niet veel. Nog niet in elk geval. Hij heeft niet echt antwoorden gekregen.’

   ‘Nee.’

   ‘Zeg jij dat niet meestal, Erik? Dat er nooit veel antwoorden zijn?’

   ‘In dit geval zijn er nog een paar,’ zei hij. ‘Daarom ben ik hier.’ Hij voelde de avondbries in zijn gezicht. Hij voelde zich sterk. ‘Ik bel je later vanavond.’

   ‘Wees voorzichtig.’ Hij hoorde dat ze een geluid maakte, misschien een lachje, een inademing of iets anders. ‘Dat ik dat moet zeggen.’

   ‘Ik hou van je, Angela,’ zei hij en hij verbrak de verbinding.

 

Het was niet ver. Hij stapte het hotel uit, liep naar rechts, ging twee straten verderop rechts de Notario Luis Oliver in en toen was het nog honderd meter tot het restaurant op de hoek van de Norte. Er stonden een paar tafeltjes voor Timonell, maar het was fris nu de zon weg was. Het was hier ook winter.

   Enrique knikte toen hij naar binnen stapte, alsof Winter hier gisteravond nog was geweest. De ober stond tegen de bar geleund en volgde een voetbalwedstrijd op de tv, die aan het plafond boven de ingang naar de toiletten hing. Winter was de eerste gast van de avond. Als hij vertrok, zou het nog een paar uur duren voordat de andere gasten kwamen.

   Winter en zijn gezin waren minstens vijftig keer bij Timonell geweest. Het was hun vaste restaurant geworden in het halfjaar dat ze hier hadden gewoond. Dat kwam doordat het eten altijd uitstekend was en met een nederig en vanzelfsprekend gevoel voor kwaliteit op de schalen werd geserveerd. Het was er eenvoudig, een beetje strak, witte tafelkleden, authentiek op een manier die de wintertoeristen alleen maar even vlug naar binnen deed kijken. Ook in de zomer waren er weinig buitenlandse gasten die het rustige terras wisten te vinden. Het was bijna een geheime straat. Had Angela dat niet gezegd toen ze hier een keer op een milde voorjaarsavond hadden gezeten?

   ‘Alleen?’ vroeg Enrique en hij maakte zich los van de bar en begroette Winter met een handdruk. Ze waren van dezelfde leeftijd. De ober had ooit verteld dat hij uit Cádiz kwam.

   ‘Deze keer wel,’ antwoordde Winter en het Spaans was half en half als een vreemde smaak in zijn mond, iets wat je een hele tijd niet hebt geproefd. ‘Ik heb helaas ook niet veel tijd.’

   Enrique trok een wenkbrauw op.

   ‘Ik zoek iemand,’ zei Winter. ‘Ik begin vanavond. Ik ben net aangekomen. Ik heb honger.’

   ‘Zal ik de kok vragen een gegrilde lenguado voor je te maken?’

   ‘Perfect.’

   ‘Wijn?’

   ‘Eén glas, kies jij maar. En water.’

   Enrique knikte en liep naar de bar, waar hij iets tegen de barkeeper zei, die de wedstrijd op het scherm volgde. De commentator klonk opgewonden, maar dat hoefde niet te betekenen dat er iets bijzonders op het veld gebeurde. Winter begreep dat het een Madrid-derby was, Atlético tegen Real. Maar dat was hier ver vandaan, een heel stuk noordelijker.

   Enrique kwam terug met de witte wijn in een beslagen glas, een drinkglas, en een klein flesje mineraalwater.

   Een paar minuten later kwam hij met een schaal anchoas, brood in een mandje en een kom gegrilde paprikasalade. Winter proefde de wijn. Hij keek op zijn horloge. Het was nog altijd vroeg op de avond. Hij at van het voedsel, brak het brood, hij had het zout van de ingemaakte ansjovis nodig omdat het hielp tegen de vermoeidheid na zijn reis.

   Enrique bracht de gegrilde zeetong, gehalveerde citroenen en olijfolie.

 

Winter liep langs het oude Campo de Fútbol, dat zolang hij hier kwam nooit als voetbalveld was gebruikt. Het was gewoon een lege, stoffige plek midden in een stad. Een lang wachten op urbanización. Hij dacht aan Heden in het centrum van Göteborg.

   Hij wachtte voor rood op de Avenida Ricardo Soriano en stak toen de paradestraat over. Vanavond was er geen parade. Meer laagseizoen dan dit werd het niet aan de Costa del Sol.

   Hij liep verder en ging toen rechts de Benavente in. Hij had hier honderden keren gelopen, meestal samen met zijn kinderen. Ze waren onderweg geweest van of naar hun appartement aan de San Francisco bij het Plaza Santo Cristo. Het had veilig gevoeld naast een kruis te wonen. Deze keer zou hij maar tot halverwege gaan. Nu kwam de Corrales Altos en hij liep door de steeg en stond op de Calle Aduar. Een van de smalste straten van Marbella. Het was midden in de oude stad. Hij keek omhoog. Veel van de dakwoningen hadden hun parasols nog op staan. Het was een zonnige dag geweest. Het zou een zonnige dag worden.

   Hij ging naar links en liep in noordelijke richting door de Aduar. Hij hoorde de voetbalcommentator toen hij langs een raam op de begane grond kwam. De wedstrijd ging verder. Dat voelde veilig, net als het kruis op het Christusplein.

   Hij stond nu voor de portiek. Hij keek omhoog. Achter twee ramen op de bovenste verdieping brandde licht. Hij kon een hoekje van iets wits tegen de avondlucht zien. Het was de parasol op het dakterras. De hemel werd hier nooit zwart. Het was net als in Göteborg. Het was zoals aan zee. Hij trok aan de zware handgreep van de deur. Dat was ook net als in Göteborg, de Chalmersgatan, de Götabergsgatan, de Teatergatan. Maar de straat achter hem was smaller, onwaarschijnlijk smal. Vorige winter had hier ergens een restaurantje gezeten, maar dat was nu verdwenen, of hij wist niet meer precies waar het lag.

   Hij had Erik Lentner hier toen tegen kunnen komen. En Gloria. Eriks ouders.

   Misschien Madeleine.

   Hij liep de trap op. Er hing eenzelfde oude droge lucht van vocht, schimmel, zon en schaduw. Er was geen elektrische verlichting, hij zag in elk geval geen lampen of schakelaars. Het waren dezelfde oude middeleeuwen als overal. Het enige moderne hier was zijn eigen hoop ten aanzien van de toekomst. Hij verlangde er plotseling naar, zoals naar de zomer. Hij kon nauwelijks wachten. Hij zou alleen dit nog doen, deze laatste reis nog maken.

   Hij hoorde de muziek toen hij in het trappenhuis stond. Die was niet luid, die brak niet direct naar buiten. Het was eerder een stil gesuis, als het gebruis van de zee. Het bovenste deel van de dubbele deur bestond uit glas. De kleuren waren mooi, oud en mooi, dacht hij. Het is net een kerk. De trap was van oud steen dat zacht als een huid was geworden. Het gebouw kon wel drie- of vierhonderd jaar oud zijn. De familie Lentner had een goede keuze gemaakt. Het naambordje op de deur was onopvallend, op de grens van onzichtbaar. Winter begreep dat het appartement erachter enorm was, onzichtbaar en enorm.

   Hij zag een schaduw achter het blauwe glas.

   De deur ging open.

   ‘Ik hoorde de portiekdeur beneden,’ zei Erik Lentner. Hij keek naar Winters gezicht, alsof hij iets zocht wat er vorige keer niet was geweest.

   ‘Veel steen,’ zei Winter. ‘Dat maakt het gehorig.’

   ‘De straat beneden is ook niet bepaald geïsoleerd tegen geluid.’

   ‘Maar jullie hebben het terras,’ zei Winter. ‘En een paar kamers aan de andere kant.’

   ‘Dat is waar.’

   ‘Mag ik binnenkomen?’

   ‘Ik wist dat je zou komen,’ zei Lentner, terwijl hij de deur verder opende en een pas naar achteren deed. De vloer was van marmer, waarschijnlijk voorzien van vloerverwarming. Alleen de oerinwoners van Marbella hadden het ’s winters koud.

   Het appartement had een open indeling, er was geen hal. De keuken lag in het midden, als een eiland. Winter zag het licht van de stad door de grote ramen achter een eettafel, die van House leek te zijn. Er stond een fles rode wijn op tafel. Die was ongeveer halfvol, of halfleeg.

   ‘Wil je een glas wijn?’ vroeg Lentner.

   ‘Nu niet.’

   Lentner liep langs de tafel en de glazen wand het terras op. Winter volgde hem. Lentner pakte een wijnglas van een ronde tafel en dronk. Zijn hand trilde. Hij zette het glas neer en zijn hand trilde nog steeds. Er stond een olielamp op tafel.

   Het terras lag op het westen en het zuiden. Winter kon alles zien, van de Sierra Bermeja tot Málaga. Vlak onder hem lag de oude stad. Die leek vanavond verlaten, er waren minder lichten. Het Sinaasappelplein was maar een plein. Hij kon de stranden achter de zwarte gevels van de Mediterraneo en de El Fuerte zien. De zee leek nu zwart. De lucht boven Afrika was zwart. Er waren niet veel lichten boven het wateroppervlak.

   Hij keek naar het oosten. De lichten op de heuvels bij Puerto Banús knipperden alsof ze bewogen. Maar het was ook in Nueva Andalucía een stille avond.

   ‘Ik denk dat hij op dit moment daar is,’ zei Winter en hij knikte in de richting van de lichten.

   Hij wist dat Lentner zijn blik had gevolgd.

   Lentner antwoordde niet.

   ‘Hij is daar vanavond,’ zei Winter.

   ‘Hoe weet je dat?’

   ‘Er is geen andere plek.’

   ‘Heb je niet met je collega’s hier in de stad gesproken?’ vroeg Lentner. ‘Zijn alle verdachte plekken niet onder bewaking gesteld?’

   ‘Dan had jij hier vanavond niet gezeten,’ antwoordde Winter na een tijdje.

   ‘Nee, dat is waarschijnlijk zo.’

   ‘Je hebt me niet gevraagd wie “hij” is,’ zei Winter.

   ‘Ik hoef je toch niet te vragen wat ik al weet,’ antwoordde Lentner. ‘Dat is zonde van de tijd.’

   Lentner pakte zijn glas weer. Hij leek nu rustiger. Het licht van de olielamp sneed door de wijn en maakte die zwart. Winter verlangde ook naar een glas wijn. Later zou hij drinken, over een paar uur.

   ‘Herman heeft problemen met de tijd,’ zei Winter.

   Lentners hand begon te trillen. Hij zette het glas weer op tafel.

   ‘Volgens mij vindt hij dat jullie tijd van hem hebben gestolen,’ ging Winter verder. ‘Ontzettend veel tijd.’

   Lentner zei iets wat Winter niet verstond.

   ‘Wat zei je?’

   ‘Hij weet waar ik ben.’

   ‘Waarom is hij dan niet hierheen gekomen?’

   ‘Dat weet ik niet.’

   ‘Waarom heeft hij jou niet vermoord? Waarom heeft hij jou niet ook vermoord?’

   ‘Misschien geloofde hij me,’ zei Lentner.

   ‘Wat geloofde hij?’

   ‘Dat ik me niet herinnerde wat er was gebeurd.’ Lentner keek Winter aan. ‘Dat ik het me nooit heb kunnen herinneren.’ Hij keek weg, naar Nueva Andalucía. ‘Dat er hiaten in mijn geheugen zijn.’

   ‘Welke hiaten?’

   ‘De wurggreep van Peder Holst bijvoorbeeld. Toen hij zag dat ik het zag. Hij zag niet meteen dat ik het zag, maar na een tijdje wel. Er stonden struiken bij het zwembad. Die vormden een soort muur. Normaal gesproken was dat goed voor hem. Hij kon daar met me doen wat hij wilde.’

   ‘En wat deed hij?’

   ‘Zoals ik al zei, hij nam me in een wurggreep. Dat is het enige wat ik me herinner. Verder weet ik niets meer, niet ervoor en niet erna.’

   ‘Dat geloof ik niet. Verdomme, Erik! Vertel wat er is gebeurd!’

   Lentner veerde op. Hij reikte naar het wijnglas, maar trok zijn hand weer terug.

   ‘Peder Holst heeft zich heel lang aan mij vergrepen. Zo herinner ik het me in elk geval.’ Lentner keek naar de lichten van de stad. Ze leken allemaal opeens veel sterker. Zijn stem was opeens veel sterker. ‘Maar ik wil het me niet herinneren. En ik dacht dat ik het was vergeten.’ Hij keek Winter aan. ‘Dat met die hiaten in mijn geheugen is geen leugen. Het hangt samen met traumatische ervaringen.’

   Met één daarvan, dacht Winter. En Erik Lentners verhaal was nog lang niet uit.

   ‘Zijn vrouw had een verhouding met Herman,’ ging Lentner verder. ‘Annica. Wat een stel. Peder en Annica.’ Lentner keek weer uit over de stad, de zee, de hemel. ‘Ik weet niet hoe oud Herman toen was, zeventien, achttien. Hij had toen een andere achternaam. Maar zij wist wat er gebeurde. En Peder wist het van haar, wat zij deed.’

   ‘En Madeleine dan? Wat wist zij?’

   ‘Misschien meer dan iemand dacht,’ antwoordde Lentner.

   ‘Wat betekent dat?’

   Lentners hoofd was naar voren gezakt, alsof hij het niet langer kon dragen. Maar zijn stem klonk nog altijd sterk.

   ‘Ik weet niet alle details. Ik zei dat ik het wilde vergeten. En dat ik genoodzaakt werd om het te vergeten. En om te liegen, al zie ik het zelf niet zo. Maar Peder Holst dreigde me te vermoorden als ik de waarheid zou vertellen. Over wat hij met mij deed, maar ook over wat er tussen Herman en Annica gebeurde. Joost mag weten of hij ook aan Herman zat. En zijn vrouw wist ervan. Er was met alle twee iets mis. Zij moest een prijs betalen, zij had zelf een geheim dat ze wilde bewaren. Of hoe je het verdomme maar moet noemen. Ik weet niet wat er tussen hen is gebeurd, tussen Herman en haar. Maar Herman moest een nog hogere prijs betalen.’

   Prijs. Winter zag de beker voor zich, Hermans prijs. Een waardeloze prijs. Hij had geprobeerd de herinnering van iets gelukkigs weg te krassen.

   Winter zag Lentner huiveren in de koele wind. Die was meer dan koel, die was nu koud. De man voor hem ging plotseling op een stoel zitten, alsof hij viel. Het schijnsel van de lamp viel op zijn gezicht. Opeens zag hij eruit als de jongen die hij toen was geweest.

   Hij had het over leugens gehad. En Annica en Peder Holst hadden tot op het laatst aan hun levensleugen vastgehouden.

   ‘We zijn allebei gebruikt,’ zei Lentner. ‘Daar hadden ze samen toe besloten. Ik weet niet of ze Madeleine om de tuin leidden. Of dat zij ook alles wist. Maar wij moesten beiden gebruikt worden, ze durfden niet langer te doen alsof er niets aan de hand was, en Herman moest de schuld krijgen van wat er met mij was gebeurd. Maar dat was verkeerd.’

   Hij heeft jouw vrouw vermoord, dacht Winter. Dat was ook verkeerd. Er was veel verkeerd. Niets was juist geweest.

   ‘Waarom heb je niet eerder over Herman verteld?’ vroeg Winter.

   ‘Was er nog iemand bij? Die dag. In het huis van de familie Holst.’

   ‘Hoe bedoel je?’

   ‘Ik bedoel niets. Ik vraag of je daar alleen was. Bij het zwembad.’

   ‘Ik… Ik was vast alleen.

   ‘Ik wist het niet,’ antwoordde Lentner. ‘Ik zag het verband niet.’

   ‘Volgens mij wel.’

   ‘Denk je dat ik het zelf wilde afhandelen?’ vroeg Lentner.

   Nee. Winter zag nog steeds het gezicht van de jongen in dat van de man. Nee, Lentner was niet door wraak gestuurd toen hij had besloten naar het zuiden te gaan. Hij was door schuld gestuurd. Dat was een sterker gevoel. Dat verdween nooit.

   ‘Ga je mee?’ vroeg Winter en hij knikte naar de bergen.

   Lentner antwoordde niet. Winter draaide zich om en begon te lopen.

   ‘Ik ga mee,’ hoorde hij Lentners stem achter zich. ‘Zal ik een taxi bellen?’

   ‘Ik heb een auto bij het strand staan,’ zei Winter.

 

De laatste winter
titlepage.xhtml
De laatste winter_split_000.xhtml
De laatste winter_split_001.xhtml
De laatste winter_split_002.xhtml
De laatste winter_split_003.xhtml
De laatste winter_split_004.xhtml
De laatste winter_split_005.xhtml
De laatste winter_split_006.xhtml
De laatste winter_split_007.xhtml
De laatste winter_split_008.xhtml
De laatste winter_split_009.xhtml
De laatste winter_split_010.xhtml
De laatste winter_split_011.xhtml
De laatste winter_split_012.xhtml
De laatste winter_split_013.xhtml
De laatste winter_split_014.xhtml
De laatste winter_split_015.xhtml
De laatste winter_split_016.xhtml
De laatste winter_split_017.xhtml
De laatste winter_split_018.xhtml
De laatste winter_split_019.xhtml
De laatste winter_split_020.xhtml
De laatste winter_split_021.xhtml
De laatste winter_split_022.xhtml
De laatste winter_split_023.xhtml
De laatste winter_split_024.xhtml
De laatste winter_split_025.xhtml
De laatste winter_split_026.xhtml
De laatste winter_split_027.xhtml
De laatste winter_split_028.xhtml
De laatste winter_split_029.xhtml
De laatste winter_split_030.xhtml
De laatste winter_split_031.xhtml
De laatste winter_split_032.xhtml
De laatste winter_split_033.xhtml
De laatste winter_split_034.xhtml
De laatste winter_split_035.xhtml
De laatste winter_split_036.xhtml
De laatste winter_split_037.xhtml
De laatste winter_split_038.xhtml
De laatste winter_split_039.xhtml
De laatste winter_split_040.xhtml
De laatste winter_split_041.xhtml
De laatste winter_split_042.xhtml
De laatste winter_split_043.xhtml
De laatste winter_split_044.xhtml
De laatste winter_split_045.xhtml
De laatste winter_split_046.xhtml
De laatste winter_split_047.xhtml
De laatste winter_split_048.xhtml
De laatste winter_split_049.xhtml
De laatste winter_split_050.xhtml
De laatste winter_split_051.xhtml
De laatste winter_split_052.xhtml
De laatste winter_split_053.xhtml